46025 1 Korinthe 10:1-13 (Leren van andermans fouten)
I. Vinden jullie het niet geweldig dat wij door de fouten die wij maken belangrijke lessen kunnen leren? Lessen die niet alleen ons heden kunnen veranderen, maar ook onze toekomst zouden kunnen bepalen.
A. De lessen die wij zouden kunnen leren, zijn natuurlijk heel verschillend. Maar ik denk dat de belangrijkste les die wij kunnen leren wanneer wij een fout hebben gemaakt, is om niet voor een tweede keer dezelfde fout te maken.
i. Ik geloof dat degenen die van hun fouten leren, mensen zijn die geleerd hebben om de juiste keuzes te maken.
a. Mensen die bewust leven, die zichzelf willen verbeteren, mensen die zichzelf willen ontwikkelen, mensen die leergierig zijn, die advies aannemen.
ii. Ik respecteer mensen die fouten durven te maken, die de lessen eruit halen en vervolgens niet nog een keer dezelfde fout maken.
a. Natuurlijk zullen wij hierin nooit volmaakt zijn, maar het is iets waar wij vooral als christenen naar horen te streven.
B. Nog mooier is het, als je in staat bent om lessen te leren van de fouten van anderen.
i. Als de jongste van acht kinderen heb ik het e.e.a. gezien in onze familie. Ik heb mijn ouders en mijn broers en zussen fouten zien maken, en dankzij God heb ik veel van hun fouten mogen leren.
a. Door iets geleerd te hebben van hún fouten hoef ik niet dezelfde fout te maken. Geweldig is dat!
Deze keer gaan we kijken naar een aantal voorbeelden vanuit de geschiedenis van Israël waar wij hele belangrijke lessen uit kunnen halen, zodat wij niet dezelfde fouten gaan maken.
Laten wij onze Bijbels openslaan op I Korinthe 10:1 LEES 1-13
I. Paulus spreekt in dit gedeelte nog steeds over de vrijheid die de christenen in Korinthe hadden; en in dit gedeelte waarschuwt hij de Korinthiërs dat zij op moeten passen om in die vrijheid niet hun bruikbaarheid als christenen te verspelen.
A. Het gaat Paulus er nu om dat de Korinthiërs de wedloop van het christelijke leven goed beëindigen. Hij wil dat zij de eindstreep behalen zonder gediskwalificeerd te worden.
B. Om hun dit duidelijk te maken grijpt Paulus terug naar het voorbeeld van het volk Israël.
Vers 1 – “En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen (voorouders) allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan,”
I. Paulus spreekt hier over de redding, de verlossing van het volk Israël uit de slavernij in Egypte. Hij beschouwt de voorouders van het Jodendom als de voorouders van de Kerk van Jezus Christus.
A. En dat is helemaal juist want het heil, Gods redding, is door het Joodse volk tot ons gekomen. Jezus is een Jood!
II. Hij zegt dat allen onder de wolk waren.
A. Toen God het volk Israël uit Egypte en naar het beloofde land leidde, trokken de Israëlieten door de wildernis heen.
B. En God leidde hen overdag middels een wolk en ‘s avonds middels een vuurkolom.
i. Zolang de wolk of de vuurkolom in beweging bleef, volgden de Israëlieten deze. Wanneer hij ergens stil kwam te staan, bleven zij op die plek en zetten hun tenten e.d. op.
a. God Zelf leidde hen d.m.v. dit bovennatuurlijke navigatiesysteem.
1. Zij waren dus allen onder de wolk, zij werden allen door God Zelf geleid!
III. Paulus zegt ook dat allen door de zee zijn gegaan.
A. Nadat de Farao, de koning van Egypte, de Israëlieten liet gaan, veranderde hij van gedachten; en de Farao en zijn legermacht achtervolgden Mozes en de Israëlieten tot aan de Rode Zee.
B. Toen de Farao en zijn leger de Israëlieten hadden ingesloten, konden zij nergens naartoe totdat God de Rode Zee voor hen had geopend en zij hun doortocht door de zee maakten via droge grond.
i. Mozes en alle Israëlieten waren veilig door de zee aan de overkant terecht gekomen.
Vers 2 – “en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,”
I. Ik weet dat het eerste waar wij aan denken wanneer wij hier het woord “gedoopt” lezen, is dat iemand òf met water besprenkeld wordt òf d.m.v. onderdompelen in de naam van Jezus gedoopt wordt.
A. Dus hoe zou iemand in Mozes, in de wolk en in de zee gedoopt zijn?
II. D.m.v. de christelijke waterdoop identificeren wij onszelf met Jezus Christus.
A. Romeinen 6:3-5 – “Weet u niet dat ieder die in Christus Jezus gedoopt is, met Hem één is geworden in Zijn dood? Die doop in Hem was onze begrafenis. En zoals Christus weer levend is gemaakt door de heerlijke macht van de Vader, zo mogen wij nu ook een heel nieuw leven leiden. Wij zijn dus één geworden met Hem, één in dood en leven.” (het boek)
B. Galaten 3:27 – “Door de doop in Christus bent u één met Hem geworden; u bent als het ware omhuld door Hem.” (het boek)
i. Door mijn doop in Jezus ben ik één met Hem geworden, ik hoor bij Hem, ik word met Jezus geïdentificeerd.
ii. Op dezelfde wijze identificeerden alle Israëlieten zichzelf met Mozes, die zelf onder de wolk stond en die zelf door de zee heen ging. Dit betekent simpelweg dat zij bij Mozes hoorden.
Vers 3-4 – “en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus.”
I. Allen hebben gegeten van het brood uit de hemel, het manna. Veertig jaar lang heeft God in dit brood voorzien.
II. Allen hebben het water gedronken dat uit de rots vloeide nadat Mozes de rots met zijn stok had geslagen.
III. Paulus zegt dat deze rots hen volgde en hij noemt die rots Christus.
A. Wat er precies mee bedoeld wordt, dat de rots hen volgde is niet helemaal duidelijk. Er zijn verschillende theoriën, maar daar wil ik verder geen tijd aan besteden.
B. Paulus zegt ook dat de rots die de Israëlieten van water had voorzien, Christus was.
i. Dit spreekt van een aantal dingen, maar omwille van de tijd wil ik alleen maar zeggen dat dit aangeeft dat Jezus al bestond voordat hij 2000 jaar geleden met Kerst op aarde was gekomen als het zoontje van Maria en Jozef.
IV. Bedenk dat er geen enkel ander volk was dat God op deze manier heeft leren kennen. God heeft Israël gekozen om door hen heen Zichzelf aan de wereld kenbaar te maken.
A. Al de dingen die Israël meemaakte, maakte alleen zij mee. Er was niemand anders op aarde die door God persoonlijk geleid werd; die door God van alle dingen werd voorzien; die door God alle beloften kreeg van een leven en overvloed.
i. Paulus wil de Korinthiërs hierin laten zien, dat ondanks dat God hen vrijgemaakt had van de slavernij uit Egypte; ondanks alle bovennatuurlijke wonderen; ondanks dat God hun persoonlijk alles gegeven had dat zij nodig hadden om het beloofde land in te nemen, zij hun wedloop niet goed hadden geëindigd.
ii. Wat een tocht van ongeveer één maand zou moeten zijn geweest, werd een tocht van 40 jaar.
Vers 5 – “Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad, want zij zijn neergeveld/verstrooid in de woestijn.”
I. Dat de “meesten” van hen in de woestijn gestorven waren, is veel te zacht uitgedrukt, want van de rond drie miljoen mensen die uit Egypte trokken, gingen uiteindelijk alleen Jozua en Kaleb het beloofde land binnen.
A. De rest heeft de wedloop niet geëindigd. Zij zijn het beloofde land niet binnengegaan. Zij zijn allen omgekomen in de woestijn.
II. Ik denk dat dit voor de Korinthiërs een heel indringend voorbeeld was, want even verderop in hoofdstuk 11 vers 30 zegt Paulus: “Daarom zijn er onder u veel zwakken en zieken, en velen zijn gestorven.”
A. Omdat deze Korinthische christenen zich schuldig maakten aan dezelfde zonden waaraan de Israëlieten zich schuldig maakten, heeft God hun leven ingekort. Zij hebben hun wedloop dus niet goed geëindigd.
III. Het voorbeeld van Israël laat de Korinthiërs en óns vooral zien hoe het NIET moet.
A. Even voor alle duidelijkheid. Waar Paulus het in hoofdstuk 9 over heeft, waar wij vorige keer naar gekeken hebben, heeft niets te maken met onze redding. Onze redding is ons gegeven door genade. Wij kunnen niets doen om Gods redding te verdienen.
B. Als Paulus spreekt over gediskwalificeerd zijn van de wedloop bedoelt hij niet dat wij onze redding zouden verliezen, maar dat wij onze bruikbaarheid door God zullen verspelen.
i. Nogmaals: de Israëlieten die door God zo gigantisch veel gezegend werden, waren door hun ongehoorzaamheid en door hun egoïsme gediskwalificeerd om God te dienen door Hem aan de wereld kenbaar te maken. Zij mochten uiteindelijk niet meer meedoen.
Vers 6 – “En deze dingen zijn gebeurd als voorbeelden voor ons, opdat wij niet zouden verlangen naar kwade dingen, zoals ook zij verlangd hebben.”
I. De Israëlieten hadden hun eigen lichaam, hun eigen ik niet onder controle. In plaats van dat zij hun lichamelijke lusten en verlangens in bedwang hielden, gaven zij hieraan toe.
A. Zij ontvingen elke dag van God iets bovennatuurlijks: brood uit de hemel, het manna.
B. Maar zij waren niet tevreden met datgene dat God aan hen had gegeven. Zij wilden iets anders!
i. Dat is de essentie van lust, van begeerte: het niet tevreden zijn met datgene dat God je gegeven heeft en iets of iemand anders willen hebben.
C. Zij wilden vlees te eten hebben en dus kregen ze van God vlees. Zo veel vlees zelfs dat het hun strot uit kwam. Zij konden op een gegeven moment geen vlees meer zien!
i. Psalm 106:14-15 – “Zij werden met lust bevangen in de woestijn en verzochten God in de wildernis. Hij gaf hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij wegteren.” (NBG51)
a. Dit is altijd het gevolg van het toegeven aan lust: nooit tevreden zal je langzaam maar zeker wegteren, wegkwijnen.
b. Lust en begeerte brengen je tot verzwakking in je lichaam en tot leegheid in je ziel.
1. De Israëlieten verlangden naar kwade dingen en daarin is het met hen misgegaan.
Vers 7 – “En word geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: Het volk ging zitten om te eten en te drinken en zij stonden op om te feesten.”
I. Paulus wijst hier naar de gebeurtenis in Exodus 32, toen Mozes op de berg Sinaï was en voor het gevoel van de Israëlieten veel te lang weg bleef.
A. Intussen werden zij ongeduldig, wisten niet of Mozes nu wel of niet terug zou komen en hadden besloten om een gouden kalf te maken om iets tastbaars in hun midden te hebben dat zij konden vereren.
B. Nadat zij het beeld hadden gemaakt, hadden zij besloten om de volgende dag een groot feest te houden.
i. God is op zich niet tegen feesten; Hij heeft Zelf verschillende feesten ingesteld.
a. Maar het ging hier om een feest waarbij de mensen zichzelf helemaal lieten gaan. Het ging hier om totale bandeloosheid, dronkenschap en ontucht.
1. Ook in Korinthe maakten dit soort feestjes ofwel een orgie deel uit van afgodenverering. Vandaar dat Paulus hen waarschuwt om niets te maken te hebben met dit soort feestjes.
Vers 8 – “En laten wij geen hoererij bedrijven, zoals sommigen van hen hoererij bedreven hebben, en op één dag vielen er drieëntwintigduizend.”
I. Zoals wij al eerder geleerd hebben, betekent hoererij elke vorm van seksuele activiteiten buiten het huwelijk.
A. Paulus duidt op een gebeurtenis uit Numeri 25, waarbij de Israëlieten zich inlieten met de Moabitische vrouwen waardoor zij deelnamen aan afgodenverering en buitenechtelijke seks.
B. In Numeri 25 staat dat er uiteindelijk 24.000 door een plaag om het leven kwamen.
i. God laat dit soort gedrag nog steeds niet ongestraft doorgaan. Kijk naar alle verschillende soorten s.o.a.’s die er zijn wegens de ongeremde seks die plaats vindt.
a. S.o.a.’s zijn alleen seksueel overdraagbaar en zijn het gevolg van losbandigheid. Dus wil je jezelf geheel beschermen tegen het risico van het krijgen van een s.o.a. dan moet je jezelf bewaren totdat je trouwt.
1. Het is voor twee maagden, die óp en vervolgens na hun bruiloft alleen met hun levenspartner seks hebben, niet mogelijk om een s.o.a. te krijgen.
II. Hoererij was één van de grootste problemen van de Korinthiërs. Het was voor hen heel gewoon om naar de tempel te gaan en gebruik te maken van de 1.000 tempelprostituees die daar werkten.
A. Paulus geeft aan dat in het geval van de Israëlieten 23.000 mensen omkwamen wegens hoererij.
i. Christenen komen ook om wegens hoererij. Het verwoest jouw huwelijk, jouw gezin, jouw getuigenis en jouw vreugde.
Vers 9 – “En laten wij Christus niet verzoeken, zoals ook van hen sommigen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn.”
I. Nadat de Israëlieten op eigen houtje het beloofde land probeerden binnen te dringen, spraken zij hun walging uit over het eten waar God in voorzien had.
A. Numeri 21:5 – “Het volk begon te klagen tegen God en Mozes: ‘Waarom hebt u ons uit Egypte gehaald? Moeten we hier in de woestijn omkomen? We hebben geen brood en geen water. Dat eeuwige manna hangt ons de keel uit.’”
i. Ten eerste volgden zij de Heere niet, want de wolk bewoog hen niet in die richting. Zij hoorden gewoon stil te blijven staan.
ii. Zij negeerden God dus volkomen, ze deden hun eigen ding, zij gingen hun eigen weg. Maar toen het mis ging, kreeg God de schuld.
a. Ik zie mensen zo vaak hun eigen weg gaan; dat zij God buiten beschouwing laten; dat zij zich niet overgeven aan Zijn leiding en wanneer het fout gaat, geven zij God de schuld.
II. Maar ook in dit geval kwamen de Israëlieten er niet mee weg, velen kwamen om vanwege de slangenbeten.
Vers 10 – “En blijf niet morren, zoals ook sommigen van hen gemord hebben en zijn omgekomen door de verderver.”
I. Eén van de dingen waar de Israëlieten bekend om stonden, was het constante gemopper. Zij volhardden in het morren, in het klagen, in het mopperen.
A. Nu lijkt gemopper misschien niet zo’n grove zonde, maar het heeft vele Israëlieten hun leven gekost. Waarom?
i. Alhoewel de Israëlieten morden ofwel mopperden tegen Mozes, mopperden zij uiteindelijk tegen God, want Mozes vertegenwoordigde God.
ii. En door tegen God te mopperen lieten zij zien, dat zij ontevreden waren met Gods soevereine wil voor hun leven.
iii. Wanneer Gods kinderen klagen, zetten zij vraagtekens bij Gods wijsheid, Gods genade, Gods goedheid, Gods rechtvaardigheid, Gods liefde.
iv. Onze tevredenheid en voldoening zijn niet alleen voor ons eigen welzijn, maar ter ere en verheerlijking van God.
a. Klagen, morren, mopperen over de gang van zaken in Gods Koninkrijk, in de plaatselijke kerk brengt alleen maar schande over God.
b. Tevredenheid brengt eer en glorie aan God.
Vers 11 – “Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, tot wie het einde van de wereld gekomen is.”
I. Al deze gebeurtenissen staan in de Bijbel geschreven, zodat wij ervan kunnen leren en niet dezelfde fouten begaan zoals zij.
II. Het is voor ons tot wie het einde van de wereld ofwel dit tijdperk gekomen is.
A. Wij leven in een tijdperk waarin Jezus op elk moment terug kan keren om alle christenen op te nemen.
B. Vanuit een profetisch standpunt hoeven er geen andere dingen eerst plaats te vinden. De weg tot de wederkomst van Jezus is voorbereid.
Vers 12 – “Daarom, wie denkt te staan, laat hij oppassen dat hij niet valt.”
I. De Korinthiërs waren overmoedig! Zij dachten dat zij immuun waren voor o.a. de invloeden van de wereld waarin zij leefden.
A. Zij dachten dat zij heel stevig in hun christelijke schoenen stonden, zij hadden veel zelfvertrouwen, zij dachten dat zij geestelijk heel sterk waren.
II. Christenen die overmoedig worden, worden minder afhankelijk van Gods Woord en Gods Geest en worden vervolgens onverschillig in hoe zij leven.
A. Ze denken:
i. “Ik kan het wel aan om met deze mensen om te gaan, zij zullen ‘mij’ absoluut niet kunnen beïnvloeden”
ii. “Ik kan bepaalde twijfelachtige media wel tot me nemen, want ik ben het de baas, ik kan het wel hebben”
iii. “Ik kan wel naar al die feestjes gaan of naar de disco, of alleen zonder mijn partner op vakantie”
a. Christenen die overmoedig worden zijn niet op hun hoede en worden gemakkelijk een prooi voor de duivel.
b. Daarom: wie denkt te staan, laat hij oppassen dat hij niet valt.
Vers 13 – “Meer dan een menselijke verzoeking is u niet overkomen. God nu is getrouw, Die niet zal toelaten dat u verzocht wordt boven wat u aankunt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven om het te kunnen doorstaan.”
I. Nadat Paulus de Korinthiërs waarschuwde dat zij niet dezelfde fouten moeten maken als de Israëlieten, geeft Paulus het antwoord op de vraag die zij hoogst waarschijnlijk hadden. En de vraag is:
II. Hoe kunnen wij voorkomen dat wij op al deze gebieden de fout ingaan?
A. Ten eerste is elke verzoeking die ons overkomt niet uniek. Denk niet dat alleen jij met deze verzoeking te maken krijgt. Nee, meerdere mensen, meerdere christenen worden verzocht op exact dezelfde gebieden waar jij op verzocht wordt.
B. Ten tweede: God is getrouw. Hij zal ons nooit laten verzoeken boven wat wij aankunnen.
i. God weet hoeveel of hoe weinig wij kunnen hebben, en Hij laat ons beproefd worden in verhouding tot ons vermogen.
a. Wij kunnen dus nooit zeggen dat de verzoeking of de verleiding volkomen onweerstaanbaar was.
b. Wij kunnen nooit zeggen dat de duivel ons ertoe aangezet had en dat wij er geen keus in hadden.
c. Nee, als wij ingaan op de verzoeking of de verleiding, dan kiezen wij er bewust voor. De enige die wij er de schuld van kunnen geven zijn wijzelf.
C. Ten derde zal God met de verzoeking ALTIJD de uitkomst, ofwel een uitweg geven.
i. Denk even aan een moment waarin je verzocht werd en je de verzoeking niet hebt weerstaan.
a. Ik durf met 100% zekerheid te zeggen dat God jou in dat geval misschien wel meerdere uitwegen heeft gegeven.
1. God is getrouw! Hij laat ons niet aan ons lot over. Hij wil niet dat er van ons terechtkomt wat er van de Israëlieten in de wildernis is terechtgekomen.
III. Als God zo ver is gegaan om de mensheid vrij te maken van de kracht van de zonde door Zichzelf aan ons te geven, om onze doodstraf op Zich te nemen, dan zal God ook heel ver gaan om ervoor te zorgen dat wij de wedloop van het christelijke leven goed zullen beëindigen.
A. God wil dat wij de eindstreep behalen. Hij wil op een zekere dag tegen een ieder van ons zeggen: “Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Kom binnen en vier feest met mij.”