46026 1 Korinthe 10:14-22 (Afgoderij; gemeenschap met de duivel of niet)
I. Het is alweer zes zondagen geleden dat wij voor het laatst in I Korinthe zaten, dus ik denk dat het goed is als we onze geheugens een beetje gaan opfrissen om ons te helpen er weer in te komen.
II. In hoofdstuk 8 begon Paulus met een heel nieuw onderwerp, waarbij Paulus antwoord geeft op weer een andere vraag die de Korinthiërs aan hem hadden gesteld.
A. De vraag was of de Korinthiërs nu wel of geen vlees mochten eten dat aan de afgoden geofferd werd.
B. Alhoewel het specifiek gaat over het wel of niet mogen eten van dit offervlees (dat voor ons niet van toepassing is), geeft God ons in dit hoofdstuk een principe, dat wél voor elke wedergeboren christen van toepassing is.
i. Het principe is dat alhoewel wij vrij zijn en het recht hebben op bepaalde dingen, of om bepaalde dingen te mogen doen, het soms noodzakelijk is dat wij onze vrijheid en ons recht naast ons neerleggen.
ii. En waarom is dat? Omdat mijn vrijheid en mijn recht niemand mag verhinderen om zowel dichterbij als überhaupt tot Jezus Christus te komen.
a. Het komt erop neer, dat je ondanks dat je weet dat je iets zou mogen doen, het niet doet als je weet dat het een ander geestelijk zou kunnen laten struikelen.
b. Dus wat in het principe veel zwaarder weegt is niet zozeer jouw vrijheid of jouw recht, maar de liefde voor de ander.
1. En dit principe geeft Paulus ons in hoofdstuk 8.
III. In de hoofdstukken 9 t/m 10:13, waar wij zes weken geleden waren gebleven, licht Paulus het principe toe.
A. In dit tekstgedeelte hebben wij gezien, dat Paulus zelf het goede voorbeeld geeft in het toepassen van het principe.
i. In hoofdstuk 9 legt hij heel duidelijk uit en onderbouwt hij het met de Bijbel, dat hij het recht had op financiële ondersteuning van de kerk in Korinthe, waar hij volgens Handelingen 18 anderhalf jaar heeft gediend.
a. Maar ondanks dat hij het recht had, heeft hij omwille van het winnen, het behouden van mensen in Korinthe daar geen gebruik van gemaakt.
1. Paulus leerde de Korinthiërs het principe dus door hun ook te vertellen hoe hij zelf het principe in de praktijk had gebracht.
2. Het was dus niet alleen theoretisch, Paulus maakte het heel praktisch.
IV. Vanaf 10:14 t/m 11:1 geeft Paulus ons de toepassing van het principe; ofwel hoe de Korinthiërs en hoe wij het principe horen toe te passen.
Mocht je deze studies gemist hebben, dan raad ik je aan om deze alsnog te gaan beluisteren. Ze staan op de website.
LEES I Korinthe 10:14-22
Vers 14 – “Daarom, mijn geliefden, vlucht weg van de afgodendienst.”
I. Paulus begint dit stuk met het woord “daarom”. Elke keer als je in de Bijbel aan het begin van een zin het woord “daarom” tegenkomt, moet je jezelf afvragen: “Waarom?”.
A. Waarom zegt de schrijver daarom?
B. Om die “waarom”vraag beantwoord te krijgen moet je dus teruggaan naar het stuk dat daarvoor staat.
C. In dit geval doelt het “daarom” op wat Paulus zei over Israël: dat wij van hun fouten moeten leren. De les die wij uit de geschiedenis van Israël horen te leren is de volgende: “vlucht weg van de afgodendienst”.
i. Waarom horen de Korinthiërs dus weg te vluchten van de afgodendienst? Omdat de afgoderij van de Israëlieten hen heeft verwoest. M.a.w. leer van hun voorbeeld!
II. In het schriftgedeelte dat wij vanmorgen gaan behandelen komt Paulus weer terug op het onderwerp van het eten van vlees dat geofferd werd aan de afgoden, zoals Zeus, Apollo, Hermes, Artemis, etc…
III. Bij het offeren van een dier werd één gedeelte op het brandaltaar geofferd.
Het tweede gedeelte werd aan de priester gegeven als vergoeding voor de priesterlijke dienst.
Het derde gedeelte mocht door degene die het offer bracht, mee naar huis genomen worden.
A. Maar wegens het grote aantal offers kreeg de priester zo veel vlees, dat hij het overschot verkocht aan de slager en aan het tempelrestaurant.
i. De kans was dus heel groot dat het vlees dat men bij de slager kocht of dat men bij iemand thuis voorgeschoteld kreeg, geofferd was aan één van de afgoden.
a. En over dit vlees zegt Paulus in hoofdstuk 8 dat de christen dit mocht eten zolang het voor een ander en voor je eigen geweten geen probleem was.
Maar nu in vers 14 heeft Paulus het niet zozeer over dit vlees, maar over de afgodendienst zelf: “Daarom, mijn geliefden, vlucht weg van de afgodendienst.”
I. Paulus heeft het hier specifiek over het dineren bij het tempelrestaurant: “Apollo’s Steakhouse”!
A. Misschien vraag je jezelf af wat voor kwaad dat kan. Nu, de Korinthiërs dachten precies hetzelfde. Maar kijk hoe Paulus dit aanpakt.
Vers 15 – “Ik spreek toch als tot verstandige mensen, beoordeelt u dan zelf wat ik zeg.”
I. De Korinthiërs waaraan Paulus dit schrijft, hadden een hoge dunk van zichzelf. Zij waren hoogmoedig en zij schepten erover op hoe wijs en verstandig zij waren.
A. Paulus, geïnspireerd door de Heilige Geest, zegt dus hier: “Ik spreek toch als tot verstandige mensen”.
B. M.a.w. jullie zijn toch zo slim, zo wijs, zo geestvervuld; wat ik nu ga zeggen zullen jullie vast wel snappen! Beoordeel het zelf maar.
i. Vervolgens geeft Paulus de Korinthiërs en ons drie redenen waarom de christen moet vluchten van de afgodendienst.
ii. Drie redenen waarom de Korinthiërs geen deelnemers mochten zijn aan de dinertjes die in de tempels gehouden werden.
1. De afgodendienst komt niet overeen met het christen zijn.
2. De afgodendienst is demonisch!
3. De afgodendienst is voor God een grote belediging!
Vers 16 – “De drinkbeker der dankzegging, die wij met dankzegging zegenen, is die niet de gemeenschap met het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van Christus?”
I. De drinkbeker der dankzegging was de derde beker die rondging bij de Paasmaaltijd en waarschijnlijk de beker waarvan Jezus tegen de discipelen zei dat die beker met Zijn bloed het nieuwe verbond vertegenwoordigde.
A. Elke keer wanneer wij het Heilig Avondmaal vieren, wanneer wij de wijn of de druivensap tot ons nemen dan wordt het feit dat wij gereinigd zijn door het bloed van Jezus in ons hart bevestigd. Het wordt verwezenlijkt!
B. Wanneer wij het brood tot ons nemen, wordt in ons hart bevestigd dat wij deelnemers zijn aan het volmaakte werk van God aan het kruis. Het wordt voor ons weer echt!
II. De gemeenschap waar Paulus het over heeft, betekent dat wij deel hebben aan de redding die Jezus heeft gebracht.
A. Door het Heilig Avondmaal tot ons te nemen bevestigen wij dat wij één zijn met Jezus en één zijn met elkaar.
i. In Jezus Christus en door deel te nemen aan het Heilig Avondmaal zijn wij één.
a. Jezus deelt Zijn leven met ons, wij delen ons leven met Jezus en wij delen ons leven met elkaar. Dit is gemeenschap zoals de Bijbel het bedoelt.
b. Elke keer wanneer wij deelnemen aan het Heilig Avondmaal wordt deze gemeenschap verwezenlijkt; het wordt weer echt.
B. Het is vergelijkbaar met het kijken naar een foto van iemand waar je heel van veel houdt.
i. De foto op zich is niet hetzelfde als de persoon zelf, maar de gevoelens van liefde, zorgzaamheid, het verlangen om hem/haar bij je te hebben, en alle ervaringen die je met die persoon gedeeld hebt, die zijn echt!
a. Als ik bijvoorbeeld naar een foto van mijn moeder kijk, dan is mijn verbondenheid, mijn gemeenschap met mijn moeder een realiteit. Alle gevoelens die ik daarbij krijg, alle herinneringen zijn echt.
b. Maar, waar mijn moeder geen flauw idee heeft wat ik op zo’n moment voel, weet Jezus precies wat ik ervaar, wat ik voel wanneer ik denk aan Zijn redding, Zijn vergeving van mijn zonden, Zijn sterven aan het kruis in mijn plaats, het volkomen op Zichzelf nemen van mijn schuld.
1. Al deze dingen worden vertegenwoordigd door Zijn bloed, en wanneer ik deelneem aan het Heilig Avondmaal dan heb ik gemeenschap met Jezus en met Zijn gemeente, met jullie!
Vers 17 – “Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood.”
I. Dat ene brood is Jezus, en omdat wij één zijn met Jezus, zijn wij ook één met elkaar.
A. Deelname aan het brood betekent voor mij als individuele christen deelname aan het Lichaam van Christus, de gemeente, de kerk.
Vers 18 – “Let op het Israël naar het vlees: hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het altaar?”
I. In de tempeldienst waar de Israëlieten offerden, had elke deelnemer gemeenschap met alles dat zich daar afspeelde.
A. De deelnemer had gemeenschap met God, met het altaar, met het offer, met de priester en met alle anderen die daar offerden.
Dus als de christen d.m.v. deelname aan het Heilig Avondmaal zo betrokken wordt bij Jezus, en zo vereenzelvigd raakt mét Jezus en met alle andere deelnemers, dan is het toch logisch dat de christen dit niet hoort te doen met een afgod?
Vers 19 – “Wat zeg ik hiermee dan? Dat een afgod iets is, of dat een afgodenoffer iets is? Nee, ik zeg dit omdat wat de heidenen offeren, zij dat aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u met de demonen gemeenschap hebt.”
I. Paulus heeft in hoofdstuk 8 al bepaald dat afgoden niet bestaan, althans dat zij niets betekenen. Maar dat wil niet zeggen dat er geen geestelijke machten achter schuilen.
A. Achter de heidense afgodendienst schuilt wel degelijk een geestelijke werkelijkheid.
i. In Leviticus 17:7 zegt God tot Mozes dat de Israëlieten wanneer zij hun offerdieren niet volgens de voorschriften van de wet offeren, de dieren aan demonen offeren.
ii. In Deuteronomium 32:17 zegt Mozes dat afvallig Israël aan demonen heeft geofferd.
a. Paulus zegt hier, dat ondanks het feit dat een afgod zoals Zeus, Hermes of Artemis helemaal niets is er wel degelijk een demoon achter schuilt.
II. Als iemand in een afgod wil geloven, dan zal satan ervoor zorgen dat hij een demoon erop afstuurt om de rol van die god te spelen waar de persoon in gelooft.
A. En die demoon zal net zo veel bovennatuurlijke dingen doen die nodig zijn om de persoon die daarin gelooft voor de gek te blijven houden.
i. Waarom denk je dat iemand die bijvoorbeeld in buitenaardse wezens gelooft zo veel “buitenaardse” bevestigingen krijgt om te blijven geloven dat er buitenaardse wezens bestaan?
a. Omdat de demonen die hierachter schuilen hun genoeg “bewijs” geven om hen op een dwaalspoor te houden, zodat zij niet tot de waarheid kunnen komen.
ii. Waarom denk je dat zo veel mensen in astrologie geloven?
a. Omdat de demonen die achter de astrologie schuilen net genoeg dingen uit laten komen om die mensen te strikken en in astrologie te laten blijven geloven.
iii. Waarom denk je dat zo veel mensen in andere godsdiensten vastzitten? Mensen die niet in staat zijn om de Weg, de Waarheid en het Leven, Jezus Christus te kunnen herkennen als De enige echte God?
a. Omdat deze mensen bovennatuurlijke manifestaties hebben gezien binnen hun godsdienst. Bovennatuurlijke dingen die hun bron vinden in de satan.
1. 2 Kor. 11:14 – “de satan zelf vermomt zich als een engel van het licht.”
2. 2 Thess. 2:9-10 – “… het werk van Satan gaat gepaard met groot machtsvertoon en valse tekenen en wonderen, en allen die verloren zullen gaan, zal hij met zijn kwaadaardigheid verleiden. Want ze hebben de liefde voor de waarheid, die hen had kunnen redden, niet aanvaard.”
III. Paulus zegt in vers 20 dat hij niet wil dat de christenen in Korinthe gemeenschap hebben, ofwel één zijn met deze demonen.
A. M.a.w. wanneer je deelneemt aan een of andere valse godsdienst, dan bevind je jezelf in een situatie van gemeenschap waarin je geïdentificeerd wordt met de valse god en met de aanbidders van deze valse god, die in werkelijkheid een demoon is.
B. Als je meegaat met de wereld en deelneemt aan wereldse activiteiten en daar helemaal in opgaat, dan heb je gemeenschap met de wereld en met de demonische machten die daarover heersen.
i. De Bijbel leert ons dat satan de heerser van deze wereld is. Dat houdt in, dat hij over alles heerst dat niets met God te maken wil hebben.
ii. Dus ja, alles dat niet onder de heerschappij van Jezus is, is onder de heerschappij van satan en zijn demonen.
IV. Stel dat je als christen zijnde regelmatig de kerkdiensten bijwoont, deelneemt aan het Heilig Avondmaal, gemeenschap hebt met Jezus en Zijn gemeente en vervolgens naar de discotheek de Challenge gaat, dan heb je op dat moment gemeenschap met de demonen die achter alle verschillende aspecten van het genot schuilen.
A. Demonen die de muziek inspireren, muziek die vrouwen niet in hun waarde laat, muziek die jonge mensen aanzet tot drugsgebruik, groepsseks, geweld, enz…
B. Demonen die zowel jong als oud strikken om een losbandig leven te leiden. En dan zegt Paulus:
Vers 21 – “U kunt niet de drinkbeker van de Heere drinken én de drinkbeker van de demonen. U kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen.”
I. Paulus zegt hier niet dat het niet mogelijk is, want genoeg christenen maken zichzelf hieraan schuldig. Maar hij zegt dat het niet kan, het hoort niet, het moet niet, het mag niet want het komt niet overeen met het gelijk zijn aan Jezus Christus.
A. Hoe kan een christen, iemand die gelijk is aan Christus deelnemen aan de wereldse activiteiten waarachter de satan schuilt en toch nog geheiligd zijn voor Gods koninkrijk?
i. Dat kan niet, en dat bedoelt Paulus.
II. Misschien denk je dat dit niet zoveel uitmaakt, dat je deel kunt hebben aan de tafel van de Heere én hier en daar gewoon nog een beetje rondsnoept aan de tafel van demonen.
A. Uiteindelijk ben je er nog en je leven is nog lang niet zo slecht.
B. Maar Paulus geeft ons nu de derde reden waarom de afgodendienst ofwel de afgoderij niet goed is.
Vers 22 – “Of willen wij de Heere tot jaloersheid verwekken? Wij zijn toch niet sterker dan Hij?”
I. Mensen, het is geen goed idee om een vijand te maken van iemand die groter, sterker en machtiger is dan jij. Want als je dat doet, dan loop je het risico dat hij een eind aan jou zal maken.
A. Ik zou God alleen maar jaloers willen maken als ik zeker wist dat ik Hem aankon. Maar omdat dat niet het geval is, doe ik mijn uiterste best om God niet te provoceren.
II. De Bijbel leert ons dat God afgoderij absoluut niet tolereert en dat God het uiteindelijk zal straffen.
A. Sommige Korinthiërs maakten zichzelf schuldig aan het bijwonen en deelnemen aan de afgodendiensten, vandaar dat Paulus hen hierover vermaant en waarschuwt.
i. Even verderop in hoofdstuk 11 zegt Paulus: “Daarom zin er onder u veel zwakken en zieken en velen zijn ontslapen.”
ii. Ja, wij zijn als christenen vrij en wij mogen heel veel, maar alles dat wij in onze vrijheid mogen doen en dat een ander geestelijk kan beschadigen, moeten wij laten.
iii. Alles dat onszelf geestelijk kan beschadigen, moeten wij laten.
iv. En alles dat God provoceert, moeten wij laten.
III. Tot slot wil ik jullie meegeven wat de apostel Johannes meegaf in zijn eerste brief:
A. I Joh. 5:21 – “Lieve kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden. Amen.”