Mattheüs 23:1-39 – Harde woorden van Jezus tegen huichelarij
I. Mensen geven vaak als reden aan dat zij niet in Jezus Christus kunnen of willen geloven omdat er zo veel hypocrieten in de kerk zijn.
A. Ik begrijp deze gedachte; ik heb zelf jarenlang met dit beeld van kerkgangers rondgelopen.
B. Het had mij ook het gevoel gegeven dat ik niets met de kerk te maken wilde hebben; totdat ik Jezus ontmoette en dat veranderde alles, want Jezus is ook geen fan van hypocrisie oftewel huichelarij.
C. Sterker nog, deze keer gaan wij zien dat Jezus Gods oordeel uitspreekt over de schriftgeleerden en de Farizeeën wegens hun huichelarij.
i. Wij hebben veel te behandelen, dus laten we meteen de Schrift in duiken.
II. Jezus heeft aan het einde van Mattheüs 22 een vraag aan de Farizeeën gesteld waar zij geen antwoord op konden geven.
A. Mattheüs 22:46 – “En niemand kon Hem een woord antwoorden, en ook durfde niemand Hem vanaf die dag meer iets te vragen.”
i. Dit was de laatste poging van Jezus om de religieuze leiders te bereiken met het Evangelie. Jezus is nu echt klaar met hen. En hier in Mattheüs 23 richt Jezus Zich tot de menigte en tot Zijn discipelen.
Vers 1-4 – “1Toen sprak Jezus tot de menigte en tot Zijn discipelen: 2De Schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes; 3daarom, al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe het; maar doe niet naar hun werken, want zij zeggen het, maar doen het zelf niet. 4Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen, en zij leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die zelf met geen vinger verroeren.”
I. Jezus heeft persoonlijk niets tegen de schriftgeleerden en de Farizeeën. Sterker nog, Jezus zegt hier zelfs dat zij door God aangesteld zijn om het Woord van God te bewaren en te verkondigen.
A. Door te zeggen dat zij op de stoel van Mozes zitten, beaamt Jezus dat de schriftgeleerden en de Farizeeën de aangewezen bewaarders van de Wet van Mozes waren.
B. Wanneer zij dus het zuivere Woord van God, de zuivere Wet van Mozes verkondigden, dan zou het Joods volk dat in acht moeten nemen en het in de praktijk gaan brengen.
II. Maar Jezus waarschuwt de mensen ervoor dat de schriftgeleerden en de Farizeeën niet naleven wat zij zelf verkondigen.
A. Daarom zegt Jezus: “maar doe niet naar hun werken, want zij zeggen het, maar doen het zelf niet.”
i. M.a.w. wanneer zij het zuivere Woord van God verkondigen dan moet je daar acht op slaan, maar volg hun slechte voorbeeld niet.
a. Stel dat ik het Woord van God verkondig, maar ik doe er zelf niets mee. Dan zouden jullie ondanks dat ik er niets mee doe alsnog acht moeten slaan op het Woord van God.
b. Mijn slechte voorbeeld ontkracht het Woord van God niet want het Woord van God is en blijft het onveranderlijke, onvergankelijke, levende Woord van God.
ii. Maar Jezus zegt dat jullie niet mijn voorbeeld moeten navolgen, want wat ik zeg en wat ik doe komt niet overeen.
III. Het is duidelijk dat Jezus wil, dat het Joodse volk zich aan het Woord van God hield. Jezus wil absoluut niet en daarom waarschuwt Hij de menigte en de discipelen ook, dat zij zich onnodig laten belasten door de schriftgeleerden en de Farizeeën.
“4Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen, en zij leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die zelf met geen vinger verroeren.”
A. Naast de 613 geboden en verboden van de Wet van Mozes onderhielden de schriftgeleerden en de Farizeeën ook nog eens de mondelinge wet, die uiteindelijk de Mishna genoemd werd.
B. Nadat de mondelinge wet vastgelegd was als de Mishna, bestond deze uit 63 commentaren. Eén zo’n commentaar op de wet van de Sabbat bestond uit 24 hoofdstukken.
i. Het waren deze absurde wetten en regels die een gigantische, ondraagbare last op het Joodse volk legden.
ii. Deze foute, wettische praktijken waren voor Jezus reden genoeg om de schriftgeleerden en de Farizeeën af te wijzen; maar nog erger was dat zij al deze dingen de mensen oplegden, maar er zelf niets mee deden.
a. Zij stelden hoge eisen aan de mensen, maar zelf hielden zij zich niet aan die eisen.
b. Handelingen 15:10 – “Welnu dan, waarom verzoekt u God door een juk op de hals van de discipelen te leggen dat onze vaderen en ook wij niet hebben kunnen dragen?”
IV. Het was juist om deze reden dat Jezus in Mattheüs 11:28-30 tegen het volk zei: “28Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven.29Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel;30want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.”
V. Jezus vereist niets van Zijn volgelingen dat Hij Zelf niet gedaan heeft.
A. Dit is ook hoe ik als voorganger met jullie om moet gaan.
Vers 5 – “Al hun werken doen zij om door de mensen gezien te worden, want zij maken hun gebedsriemen breed en de kwastjes aan hun kleren groot.”
I. De schriftgeleerden en de Farizeeën droegen gebedsriemen op hun linkerarm en op hun voorhoofd.
A. Dit waren kleine lederen doosjes waarin specifieke Bijbelteksten zaten. Deze waren meestal vrij klein, maar zij maakten ze juist groot, zodat zij mensen de indruk gaven dat zij meer Bijbelteksten erin hadden. Hierdoor kregen de mensen de indruk dat zij super heilig en super toegewijd waren.
II. Ook droegen zij kwastjes aan de onderkant van hun mantels. Ook maakten zij deze dusdanig groot dat zij opvielen.
III. Ook wij hebben het in ons om dingen ‘voor God’ te doen om door mensen gezien te worden. Dit is dus een waarschuwing voor ons.
Vers 6-7 – “6Zij zijn zeer gesteld op de ereplaatsen tijdens de maaltijden en op de voorste plaatsen in de synagogen; 7zij zijn ook belust op de begroetingen op de markten, en om door de mensen ‘rabbi, rabbi’ genoemd te worden.”
I. Nogmaals, zij wilden gezien worden, zij wilden de erkenning van het volk dat zij echt belangrijk waren.
II. Zij wilden graag door mensen ‘rabbi’, genoemd worden, wat meester betekent.
A. Als je in die tijd ondergeschikt was aan de schriftgeleerden en de Farizeeën, dan zou je hen als eerste moeten begroeten.
B. Het was dus niet zo dat zij als ik hen op de markt tegen zou komen tegen mij zouden zeggen: ‘Hey Stan, hoe gaat het ermee?’ Nee, ik zou het initiatief moeten nemen om hen te begroeten en dan met ‘rabbi’ of ‘meester’.
Vers 8 – “Maar u mag zich geen rabbi laten noemen, want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en u bent allen broeders.”
I. Hier stelt Jezus al Zijn volgelingen gelijk. Of je nu voorganger, aanbiddingsleider of koffieschenker bent, wij zijn allen broeders en zusters.
A. En omdat wij allen broeders en zusters zijn, hebben wij directe toegang tot Jezus, onze Meester.
B. Jullie hoeven niet via de voorganger naar God toe te gaan.
Vers 9 – “En u mag niemand op de aarde uw vader noemen, want Eén is uw Vader, namelijk Hij Die in de hemelen is.”
I. Jezus waarschuwt ons hiermee dat wij geen enkel mens hier op aarde op een voetstuk moeten zetten. Ook horen wij zelf niet door mensen op een voetstuk gezet te worden.
Vers 10 – “En u mag niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk Christus.”
I. Jezus legt hier geen algeheel verbod op het gebruiken van deze titels, want Jezus Zelf was een rabbi. Ook Paulus noemde zichzelf een vader en meester (leraar). Paulus noemde andere christenen zijn kinderen. Johannes deed dit ook.
II. Jezus wil ons hiermee duidelijk maken, dat wij niet naar dit soort titels moeten gaan verlangen en streven. Titels doen rare dingen met de mens.
A. Het is jammer dat er mensen in de christelijke wereld zijn die deze waarschuwing van Jezus totaal negeren, want er zijn mensen die zichzelf profeet noemen, die zichzelf apostel noemen, of die Eerwaarde of Hoogwaardige Excellentie genoemd worden.
i. Dit spreekt totaal niet van nederigheid.
Vers 11 – “Maar de belangrijkste van u zal uw dienaar zijn.”
I. Jezus sprak hier van Zichzelf, want Hij was de belangrijkste onder hen en Hij heeft hen en ons gediend als geen ander.
Vers 12 – “En wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden; en wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.”
I. Dit is tot op zekere hoogte waar in dit leven, maar het zal pas volledig tot uiting komen in de eeuwigheid.
II. Dit waren de waarschuwingen van Jezus aan de menigte, aan Zijn discipelen, aan ons. Het zal ons zeer goed doen om acht te slaan op deze waarschuwingen.
A. Nu keert Jezus Zich tot de schriftgeleerden en Farizeeën; vanaf vers 13 tot het einde van het hoofdstuk spreekt Jezus 8 ‘wee’ uit over hen.
Vers 13 – “Maar wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan.”
I. Het woord huichelaar betekent in de grondtekst letterlijk toneelspeler oftewel acteur. Hiermee zegt Jezus inderdaad dat zij huichelaars zijn, zij zijn nep, zij doen zich anders voor dan dat zij daadwerkelijk zijn.
II. Zij weerhouden mensen ervan om tot geloof te komen doordat zij de mensen hun overbodige wetjes en regeltjes opleggen en beweren dat de mensen tenzij zij voldoen aan al hun wetjes en regeltjes, het Koninkrijk van God niet binnen komen.
A. Vandaag de dag verkondigen velen een Jezus + Evangelie. Bij voorbeeld je moet in Jezus, plus in de verordeningen van de Katholieke kerk geloven om het Koninkrijk der hemelen in te kunnen gaan.
Vers 14 – “Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang; daarom zult u een des te zwaarder oordeel ontvangen.”
I. De schriftgeleerden en Farizeeën beroofden weduwen die hun financiële zaken aan hen toevertrouwd hadden. Zo raakten deze weduwen hun huizen kwijt.
II. Jezus zegt hier dat zij een zwaarder oordeel zullen ontvangen.
A. Dit geeft aan dat voor degenen die in de hel terechtkomen er gradaties van straf zijn.
B. Begrijp me niet verkeerd. Niemand zal het fijn vinden in de hel. Maar voor de één zal het zwaarder worden dan voor de ander.
Vers 15 – “Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reist zee en land af om één proseliet te maken, en als hij het geworden is, maakt u hem een kind van de hel, dubbel zo erg als u.”
I. Zij gingen erop uit om niet-Joden te bekeren tot het Jodendom. Dit was mogelijk zolang de bekeerling zich strikt aan de voorwaarden hield.
A. Vaak was het zo dat deze bekeerlingen, omdat zij er zo veel voor moesten doen, zelf radicaler werden dan hun mentors.
B. Dit zie je vandaag de dag ook met bijvoorbeeld ISIS. De radicalisering van de bekeerlingen neemt alleen maar toe.
Vers 16-22 – “16Wee u, blinde leiders, die zegt: Heeft iemand gezworen bij de tempel, dan betekent dat niets; maar heeft iemand gezworen bij het goud van de tempel, dan is hij aan die eed gebonden. 17Dwazen en blinden! Want wat is meer, het goud of de tempel, die het goud heiligt? 18En: heeft iemand gezworen bij het altaar, dan betekent dat niets; maar heeft iemand gezworen bij de gave die daarop ligt, dan is hij aan die eed gebonden. 19Dwazen en blinden! Want wat is meer, de gave of het altaar, dat de gave heiligt? 20Wie daarom zweert bij het altaar, die zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt; 21en wie zweert bij de tempel, die zweert daarbij en bij Hem Die daarin woont; 22en wie zweert bij de hemel, die zweert bij de troon van God en bij Hem Die daarop zit.”
I. De schriftgeleerden en Farizeeën hebben op een hele sluwe wijze een manier gevonden om eden af te kunnen leggen zonder dat zij het menen.
A. Zij maakten onderscheid tussen een eed die bindend was en een eed die niet bindend was.
i. Het was net zo absurd alsof ik iets tegen je zweer en ik vervolgens zeg: ‘Grapje’.
B. Jezus zegt in Mattheüs 5 juist niet te zweren en zegt in vers 37: “. . . laat uw woord ja echter ja zijn en uw nee nee; wat hierboven uitgaat, is uit de boze.”
Vers 23-24 – “23Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten. 24Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt.”
I. In de Wet van Mozes was het niet verplicht om een tiende van de tuinkruiden aan God te geven. Maar zij gingen zo ver in hun muggenzifterij dat het ten koste ging van de belangrijkste zaken in de wet.
A. Zij hielden zich letterlijk bezig met het uittellen van bijv. komijnzaadjes, maar het recht doen, barmhartigheid tonen en een actief geloofsleven was bij hen ver te zoeken.
Vers 25-26 – “25Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reinigt de buitenkant van de drinkbeker en van de schotel, maar vanbinnen zijn ze vol van roofzucht en onmatigheid. 26Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de drinkbeker en de schotel, zodat ook de buitenkant daarvan rein wordt.”
I. Hier zien we weer dat het bij hun om het uiterlijke gaat. Maar bij God, bij Jezus gaat het om het hart, het gaat om ons binnenste.
A. Zij deden zich voor als goede christenen, maar van binnen waren zij vol van roofzucht en onmatigheid. Zij hadden totaal geen zelfbeheersing.
Vers 27-28 – “27Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als de witgepleisterde graven, die vanbuiten wel mooi lijken, maar vanbinnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid. 28Zo lijkt u ook wel vanbuiten rechtvaardig voor de mensen, maar vanbinnen bent u vol huichelarij en wetteloosheid.”
I. Vooral tijdens de Joodse feesten werden de graven met witte kalk of verf spierwit gemaakt om te voorkomen dat iemand per ongeluk een graf aanraakt waardoor zij onrein werden en vervolgens niet mee konden doen aan het feest.
II. Jezus gebruikt dit beeld om aan te geven dat zij aan de buitenkant er prachtig uitzagen, maar van binnen de slechtste van de slechtste mensen waren.
Vers 29-32 – “29Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen, 30en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten. 31Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben. 32Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol!”
I. De schriftgeleerden en Farizeeën ‘eerden’ de profeten die door hun voorouders vermoord werden. Zij deden dit door mooie graven te bouwen en te versieren. Door monumenten voor hen te maken.
A. Maar doordat zij Johannes de Doper, Jezus en vervolgens ook de discipelen zullen gaan doden, zegt Jezus dat zij net zo schuldig zijn als hun voorouders.
Vers 33-36 – “33Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen? 34Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en Schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad, 35opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar. 36Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.”
I. Door hen ‘slangen’ en ‘adderengebroed’ te noemen zegt Jezus dat zij kinderen van de duivel zijn.
II. Nog vóór zijn bekering deed Saul met de christenen precies wat Jezus hier voorspelt.
III. Nadat Jezus met deze harde woorden het wee over hen uitsprak, zien wij in de laatste verzen de liefde van Jezus voor de schriftgeleerden en de Farizeeën.
Vers 37 – “Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!”
I. Jezus is volgens het Evangelie van Johannes zo’n drie keer in Jeruzalem geweest.
A. Hier zegt Jezus dat Hij elke keer wanneer Hij er kwam, het volk en de leiders dicht bij Zich wilde brengen om hen te dienen en te beschermen en te koesteren en te redden van de zonde, de dood en uiteindelijk de hel.
i. Jezus Christus wil dit met iedereen. In 2 Petrus 3:9 staat dat God absoluut niet wil dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.
a. Lukas 19:41 – “Toen Jezus dichtbij kwam en de stad Jeruzalem zag, weende Hij over haar.”
1. God wil dat mensen tot geloof in Jezus Christus komen, punt uit! Maar…
II. Jezus zegt: “maar u hebt niet gewild.”
A. Ieder mens heeft zijn/haar eigen wil en eigen vrije keus.
B. Er werd ooit gezegd dat de redding puur uit genade is, dus wanneer een persoon gered wordt, dan is dat zuiver Gods werk.
C. Tegelijkertijd, wanneer iemand verloren gaat, dan is dat zuiver omdat die persoon er zelf voor heeft gekozen; gekozen om Gods redding in Jezus Christus niet te willen aanvaarden.
Vers 38 – Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten.”
I. Jezus sprak hier van de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus.
Vers 39 – Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!”
I. Jezus zegt hier dat er een moment zal komen dat de Joden in Jezus Christus zullen gaan geloven.
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl