Mattheüs 22:1-14 – Goede en slechte zondaren
I. Vroeger kreeg ik van mijn kinderen regelmatig de vraag wat een bepaald woord betekent. Dan kwamen zij tijdens het lezen een voor hen onbekend woord tegen en vroegen aan mij wat dat woord betekende.
A. Meestal liet ik hen het woord zelf opzoeken. En wanneer zij dan een woordenboek opensloegen kwamen zij in de definitie van het woord nog meer onbekende woorden tegen waardoor zij soms best wel gefrustreerd raakten.
B. Wanneer dat gebeurde, stelde ik hen altijd één vraag: “In welke context wordt het woord gebruikt? Lees de hele zin alsjeblieft voor.” Want woorden hebben vaak meerdere betekenissen en de context bepaalt dan wat de betekenis is.
i. Dus pas wanneer ik de context wist, kon ik hun laten weten wat dat woord betekende.
II. Misschien heb je nu zoiets van: ‘Ja, duhhh, dat weet ik ook wel… heb ik nog op de basisschool geleerd.’
A. Ik ben zelf ook geneigd om te denken: ‘Dat weet ik ook wel’. Maar door de jaren heen heb ik geleerd dat ikzelf niet altijd de context laat bepalen wat een woord betekent; vooral wanneer ik de Bijbel lees.
B. Ik betrap mezelf erop, dat ik woorden subjectief definieer. Ik doe dit niet met opzet, maar uit automatisme. Ik doe het omdat ik mezelf er niet toe dwing om alle mogelijke betekenissen van een woord te leren kennen en te begrijpen.
i. Het is gewoon veel gemakkelijker om de betekenis die ik aan een woord gegeven heb te handhaven.
C. Maar wanneer ik dit doe, dan ontstaat er een communicatiestoornis.
i. En het gevolg is dat de bedoelde boodschap niet overkomt.
D. Zo’n communicatiestoornis kan gebeuren zowel wanneer ik zelf iets aan een ander wil communiceren òf wanneer iets aan mij wordt gecommuniceerd.
i. Om zo’n communicatiestoornis te kunnen voorkomen is het belangrijk om alle mogelijke betekenissen van een woord te kennen én om de context te kennen waarin iets gezegd of geschreven wordt.
III. Toen ik de afgelopen week bezig was met mijn voorbereidingen op de preek voor vanmorgen stuitte ik op dit probleem.
A. Ik stuitte op een woord waaraan ik mijn eigen betekenis had gegeven. Mijn definitie van het woord was op zich niet fout, maar het behelsde niet de volledige betekenis van het woord.
B. Ook had ik de context niet helemaal goed begrepen en dat maakte het alleen maar erger.
i. Dus ik maar bidden en God vragen: Wat zie ik fout?
ii. En pas toen ik mijn woordstudies had gedaan, gaf God mij duidelijkheid.
a. Een woordstudie is dat ik naar de woorden in de grondtekst kijk en de definities daarvan opzoek. Aan de hand van die definities kom ik dan tot een helder beeld van wat er staat.
1. Ik kom hier straks op terug.
Lees vers 1-14
Vers 1-2 – “1En Jezus antwoordde en sprak opnieuw tot hen door gelijkenissen, en zei: 2Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning die voor zijn zoon een bruiloft bereid had,”
I. Mattheüs gebruikt vaak het woord: ‘antwoordde’. Het is niet zo dat er per se een directe vraag aan Jezus gesteld wordt, maar de situatie vereist wél een reactie en daarop geeft Jezus antwoord. Het kan ook zo zijn dat Jezus hun gedachten kende.
II. Om Zijn punt echt duidelijk te maken gebruikt Jezus in deze gelijkenis extreme voorbeelden.
A. “Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning die voor zijn zoon een bruiloft bereid had.”
B. Een bruiloft was in die tijd en in die cultuur het meest bijzonder feest dat iemand ooit zou kunnen geven. Een Joods bruiloftsfeest duurde zeven dagen lang.
i. Het was altijd een hoop werk om zo’n feest voor te bereiden. Het kostte veel energie, planning en geld.
ii. Om uitgenodigd te worden was een grote eer en een groot voorrecht.
C. Een koninklijke bruiloft was echt het toppunt van alle feesten!
i. Als je daarvoor uitgenodigd werd, zou je letterlijk alles laten vallen om daar bij te kunnen zijn.
Vers 3 – “en de koning stuurde zijn slaven eropuit om de genodigden voor de bruiloft te roepen. Maar zij wilden niet komen.
I. De koning had de genodigden voorheen al een formele uitnodiging gedaan en nu was het tijd om naar het feest te komen.
A. Tegenwoordig gaat alles via de post. Men krijgt een uitnodiging waar de datum en tijd opstaat, de plaats waar het gehouden wordt, enz. . .
B. Maar in die tijd ging dat anders. Men werd eerst formeel uitgenodigd, maar de exacte datum en tijd waren niet bekend.
C. Vervolgens worden alle voorbereidingen getroffen en wanneer de tijd nadert dat alles gereed is, worden de genodigden geroepen om te komen.
i. Men ging er dus altijd vanuit dat wanneer een genodigde geroepen werd, hij/zij gewoon kwam; vooral als het om een koninklijke bruiloft ging.
a. Maar in dit verhaal wilden zij niet komen. Dit is een gigantische belediging voor het koninklijke huis!
Vers 4 – “Opnieuw stuurde hij slaven eropuit, andere, en hij zei: Zeg tegen de genodigden: Zie, ik heb mijn middagmaal gereedgemaakt; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed. Kom naar de bruiloft.”
I. Als wij hier in Nederland iemand uitnodigen wordt er vaak gezegd: “De koffie staat klaar”. Hier gaat het om veel meer dan alleen de koffie!
A. Het eten staat al klaar, alles is gereed, het wordt een geweldig feest! Kom nou!
II. Dat de koning voor een tweede keer zijn slaven eropuit stuurde, spreekt van de liefde en het geduld van de koning jegens de genodigden.
III. De koning in dit verhaal vertegenwoordigt God de Vader. Zijn zoon is Jezus en de genodigden zijn de Joden: Israël.
A. Israël is sinds Genesis 12 Gods uitverkoren volk. Zij hebben sinds die tijd de uitnodiging van God gekregen om tot Zijn koninkrijk te behoren.
i. En toen de tijd aanbrak dat Israëls Messias zou komen, heeft God Johannes de Doper erop uitgezonden om mensen uit te nodigen; God heeft Jezus Zelf erop uitgezonden en ook nog eens de discipelen!
a. Dit zijn de slaven die de koning erop uitgezonden had om de genodigden, Israël, te roepen!
Vers 5 – “Maar zij sloegen er geen acht op en gingen weg, de één naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.”
I. Hierin zien wij de onverschilligheid van ongelovig Israël. Degenen die traditioneel Joods waren hadden niets met God. Zij waren volledig in beslag genomen door wereldse zaken.
A. Hun werk en hun bedrijven waren veel belangrijker dan God. Er is niets mis met werk e.d., maar het mag niet een afgod zijn.
B. Uiterlijk waren zij wel Joods, maar in het dagelijks leven stelde hun afkomst niets voor.
Vers 6 – “En de anderen grepen zijn slaven, behandelden hen smadelijk en doodden hen.”
I. Dit is hetzelfde als wat Jezus in de gelijkenis van de slechte landbouwers ook zei. Want ook in die gelijkenis werden de dienstknechten van de eigenaar gedood.
II. Maar dit heeft ook nog eens een profetische kant.
A. Nadat zij Jezus gedood hadden, hadden zij stuk voor stuk alle apostelen van Jezus gedood.
i. Stefanus werd in Handelingen zeven gestenigd. In Handelingen 12 werd Jakobus, de broer van Johannes, onthoofd.
ii. En uiteindelijk zijn alle twaalf de apostelen een marteldood gestorven.
Vers 7 – “Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers, bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.”
I. Ook dit is profetisch. En zoals ik vorige week al zei, werden op de westelijke muur na Jeruzalem en de tempel geheel verwoest en in brand gestoken.
Vers 8-9 – “8Toen zei hij tegen zijn slaven: De bruiloft is wel bereid, maar de genodigden waren het niet waard. 9Ga daarom naar de kruispunten van de landwegen en nodig er voor de bruiloft zovelen uit als u er maar zult vinden.”
I. De genodigden, Israël, waren de bruiloft niet waard. Niet omdat zij moreel gezien niet waardig waren, maar omdat zij de uitnodiging niet hebben aanvaard.
II. Nu gaat de uitnodiging uit naar iedereen; niet meer alleen naar Joden, maar naar alle andere volkeren, ons dus.
A. Dit is ook weer profetisch. Want in Mattheüs 28 geeft Jezus na Zijn kruisiging en nadat Hij uit de dood was opgestaan, aan Zijn discipelen de Grote Opdracht: “19Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 20En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen.”
i. Ik ben zo dankbaar dat deze discipelen de Grote Opdracht van Jezus serieus hebben genomen.
ii. Want de boodschap die zij 2.000 jaar geleden verkondigd hebben heeft mij 2.000 jaar later bereikt!
B. Zij hebben gedaan wat Jezus van hen vroeg. Het heeft hen uiteindelijk hun leven gekost, maar, omdat zij Jezus hebben gehoorzaamd, zijn wij vanmorgen wedergeboren christenen.
C. Daarom is het zaak dat een ieder van ons de Grote Opdracht van Jezus serieus neemt. Jezus verwacht ook van een ieder van ons dat wij Hem daarin gehoorzamen.
i. De verantwoordelijkheid om het Evangelie met mensen te delen, om mensen te discipelen, om elkaar te counselen, om elkaar op te bouwen, om discipelaars te ontwikkelen ligt bij een ieder van ons!
Vers 10 – “En die slaven gingen naar de wegen, verzamelden allen die zij vonden, zowel slechte als goede mensen; en de bruiloftszaal werd gevuld met gasten.”
I. De Bijbel en de praktijk leren ons dat alle mensen zondaren zijn.
A. Rom. 3:10 – “Er is niemand rechtvaardig, ook niet één!”
B. Rom. 3:23a – “… allen hebben gezondigd!”
II. Dus als Jezus het hier over zowel slechte als goede mensen heeft, dan heeft Hij het over slechte en goede zondaren.
A. Natuurlijk kunnen wij onderscheid maken tussen slechte en goede mensen.
i. Er zijn mensen die moreel goed zijn. Zij werken hard, stelen niet, zijn eerlijk wanneer zij hun belasting aangifte doen, zij sjoemelen niet, gaan niet vreemd, enz. . .
ii. En er zijn mensen die moreel slecht zijn. Zij lopen de kantjes ervan af op hun werk, ze jatten van alles omdat zij vinden dat de wereld hun iets schuldig is, sjoemelen is de normaalste zaak van de wereld, vreemd gaan, mensen bedriegen, enz. . . hoort er gewoon allemaal bij.
a. Het is in deze zin dat Jezus hier het onderscheid maakt tussen de slechte en de goede mensen.
1. En dit zijn wij! Ik heb in het verleden, vóór mijn bekering hele slechte dingen gedaan. Ik weet heel goed dat ik een zondaar ben.
2. Misschien heb jij zoiets van: “Ik ben helemaal niet zo’n slecht mens zoals jij, Stan. Ik ben een goed mens, ik ben netjes.”
(i) Mooi! Dan ben ik een slechte zondaar en jij bent een goede en nette zondaar.
B. Hoe dan ook. Het mooie hiervan is dat God geen onderscheid maakt! Hij gaat op zoek naar allen die Zijn uitnodiging aanvaarden.
C. 1 Timotheüs 1:15 – “Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars zalig te maken, van wie ik de voornaamste ben.”
i. God, de Vader, heeft Zijn Zoon, Jezus, naar de aarde gezonden om zondaars zowel slechte als goede, zalig te maken, te redden.
ii. Jezus zei van Zichzelf in Lukas 19:10 dat Hij gekomen was om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.
Vers 11-12 – “11Toen de koning naar binnen was gegaan om de gasten te overzien, zag hij daar iemand die niet gekleed was in bruiloftskleding. 12En hij zei tegen hem: Vriend, hoe bent u hier binnengekomen terwijl u geen bruiloftskleding aan hebt? En hij zweeg.”
I. Vooral op een koninklijke bruiloft was het noodzakelijk om de juiste bruiloftskleding aan te hebben.
A. De vraag in vers 12: ‘Hoe bent u hier binnengekomen?’ wil niet zeggen ‘op welke wijze’, maar ‘met welk recht’.
i. De vraag is dus: ‘Met welk recht of op welke basis zit jij hier?’
II. Jezus spreekt in deze gelijkenis voornamelijk tegen de Farizeeën en de schriftgeleerden.
A. Mattheüs 5:20 – “Want Ik zeg u: Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.”
i. Jezus spreekt in dit vers tegen Zijn discipelen en leert hen dat hun gerechtigheid niet moet zijn zoals die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, d.w.z. een eigen gerechtigheid.
ii. Nee, de gerechtigheid oftewel de rechtvaardigheid die God vereist, moet volmaakt zijn. En deze gerechtigheid is alleen te behalen door hem van Jezus Christus te ontvangen.
a. En hoe ontvang je Zijn gerechtigheid? Door in te gaan op Zijn uitnodiging en er vervolgens naar te leven!
III. De bruiloftskleding is dan de gerechtigheid die ik van Jezus krijg wanneer ik Zijn uitnodiging aanvaard.
A. Romeinen 10:10a – “Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid. . .” (Willibrord)
B. 2 Korinthe 5:21 – “God heeft Jezus Die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door Hem rechtvaardig voor God konden worden.” (nbv)
i. Een eerste vereiste om Gods Koninkrijk binnen te kunnen komen, is wat Jesaja 61:10 noemt ‘de mantel van gerechtigheid’.
IV. Op het moment dat wij de mantel van gerechtigheid aantrekken, horen wij anders te gaan leven; dan hoort de gerechtigheid tot uiting te komen in ons doen en laten.
A. 2 Timotheüs 2:22 – “…Ontvlucht de begeerten van de jeugd. Jaag rechtvaardigheid na…”
B. 2 Timotheüs 3:16 – “Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee op te voeden in de rechtvaardigheid…”
C. Efeze 5:9 – “…De vrucht van de Geest bestaat in alle rechtvaardigheid…”
D. 1 Johannes 3:10 – “Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de duivel te herkennen. Ieder die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God…”
i. De man in de gelijkenis die geen bruiloftskleding aan had, is een mens die uiteindelijk geen bewijs van gerechtigheid in zijn/haar leven toont.
Vers 13 – “Toen zei de koning tegen de dienaars: Bind hem aan handen en voeten, neem hem mee en werp hem uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.”
I. Dit is zo’n mens waarvan Jezus in Mattheüs 7:21-23 zegt: “21Niet ieder die tegen Mij zegt: ‘Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!”
Vers 14 – “Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.”
I. Toen ik dit vers aan het lezen was, begreep ik niet wat Jezus hier precies mee bedoelde.
A. Ik weet vanuit Gods Woord dat ik uitverkoren ben. Ik weet ook dat ik door God geroepen ben. Maar hier maakt Jezus onderscheid tussen die twee. En dit bracht mij in verwarring!
II. Toen ik het woord ‘geroepen’ zag dacht ik aan Gods innerlijke roeping die Hij op mijn leven heeft geplaatst.
A. Ik ging uit van de betekenis van het woord ‘geroepen’ zoals ik die aan het woord gegeven heb. En dat bracht mij in verwarring.
B. Op het moment dat ik naar de definitie van de grondtekst ging kijken én de betekenis daarvan in de context van deze gelijkenis las, was de verwarring ineens weg!
i. Jezus heeft het hier niet over een persoonlijke, innerlijke roeping om iets specifieks voor Hem te gaan doen.
ii. Nee, Jezus heeft het hier over een externe roeping. Een uitnodiging die naar alle mensen uitgaat!
III. Jezus zegt hiermee dat de uitnodiging om in Hem te gaan geloven naar iedereen uitgaat, maar dat er weinigen zijn die de uitnodiging zullen aanvaarden.
IV. God zal je blijven uitnodigen! God zal Zijn dienstknechten er voortdurend op uitsturen om mensen uit te nodigen! Vanmorgen houd ik jullie twee uitdagingen voor:
A. Als je het bruiloftskleed nog niet aangetrokken hebt, dan nodig ik je uit om naar de bruiloft te komen, om je oude vodden af te leggen en je nieuwe bruiloftskleed aan te trekken.
i. Dat is heel eenvoudig. Je komt zoals je bent, als een goede of slechte zondaar. Dat is één!
B. De tweede uitdaging is voor de rest. En dat is dat jullie erop uitgaan om mensen uit te nodigen voor het bruiloftsfeest.
i. Ook dat is heel eenvoudig. Vraag aan God om jou de vrijmoedigheid te geven. Vraag Hem om mensen op jouw pad te brengen. En als God geen van deze dingen doet, doe het alsnog. Stap gewoon de boot uit.
Bijbelstudie en Uitleg Goede en slechte zondaren – Mattheüs 22:1-14 – Calvary Chapel Haarlemmermeer
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl